
Na Hesiodus, de natuurfilosofen uit Ionië en de school van Pythagoras betreden we bijna het tijdperk van de grote namen uit de ‘klassieke’ filosofie (Socrates, Plato, Aristoteles). Maar er ging nog iemand aan vooraf, die de geschiedenisboeken vaak niet heeft gehaald maar die op zijn manier ook de weg heeft bereid voor de ontwikkeling van de Griekse filosofie zoals we die kennen.
Parmenides van Elea leefde ongeveer tussen 515 en 450 voor Christus. Hij was zich dankzij een pythagorese leermeester gaan interesseren voor de filosofie en werd uiteindelijk zelf wijsgeer. Over zijn filosofische ideeën schreef hij een leergedicht van ongeveer 150 regels, dat alle eeuwen die hem van ons scheiden heeft weten te overleven.
De reis naar het licht
Het gedicht vertelt van een tocht, een reis die Parmenides ondernam in een wagen, begeleid door merries. Een reis die hem uit de duisternis voerde in de richting van het licht, in de richting van een godin die welwillend aan hem de Waarheid openbaart. Die waarheid gaat erover dat het waarlijk zijnde niets te maken heeft met de subjectieve ‘waarnemingen’ en ‘meningen’ van de gewone, dwalende stervelingen.
Parmenides’ gedicht is een soort allegorie, een wijsgerig traktaat dat anders is dan wat wij kennen van veel van zijn voorouders en tijdgenoten. Het is een zogenaamde ontologie in plaats van een kosmogonie, oftewel een zijnsleer in plaats van een beschrijving van de oorsprong van de zichtbare werkelijkheid. Daarin verschilt Parmenides dus van bijvoorbeeld de natuurfilosofen, die zich vooral bezighielden met de veelheid van verschijnselen die ze om zich heen waarnamen met hun zintuigen. Hoewel hij zelf aanvankelijk vooral geïnteresseerd was in de filosofische getallenleer van Pythagoras, kwam Parmenides uiteindelijk tot geheel eigen filosofische opvattingen, die hij nadrukkelijk als zodanig presenteerde en uiteenzette in zijn leerdicht. In dat gedicht presenteert zichzelf als de enige die ingewijd is in kennis van een ‘hogere’ orde. Dat alle stervelingen dwalen in onwetendheid.
De ontdekking van Parmenides
Wat heeft Parmenides dan, naar eigen zeggen, ontdekt? Dat maakt hij ons op symbolische wijze duidelijk, door een tocht te beschrijven uit een conditie van duisternis, die leidt naar het licht, naar een ander niveau van inzicht en kennis. Dat inzicht stijgt met kop en schouders uit boven de schijnkennis van de ronddwalende stervelingen. Het inzicht was dit: dat er zowel denkwegen als dwaalwegen zijn. Er is de weg van de (objectieve) waarheid en de weg van de (subjectieve) meningen. De weg van de waarheid is de enige juiste; de weg van de meningen komt altijd uit op niets, en beweegt zich in de zintuiglijk waarneembare wereld waarin ‘zijn’ kan bestaan naast ‘niet-zijn’ (licht naast donker, leven naast dood) – en dat bestaat niet.
De weg van de waarheid leidt juist naar het inzicht dat dat wat is, onmogelijk niet kan zijn. De weg kenmerkt zich juist door ongedifferentieerdheid en onvergankelijkheid. Wat is, kan onmogelijk niet zijn. Het kan ook niet geworden zijn, want dan zou het moeten zijn ontstaan uit iets dat niet is.
Als de weg van de meningen, van de zintuiglijke waarneming van verscheidenheid, zo bedrieglijk is, hoe kan het dan dat stervelingen altijd maar op die dwaalweg blijven?
Morgen lees je het antwoord op die vraag en meer over Parmenides!