Op 14 januari in het jaar 1506 liep een zekere Felice de’ Fredi door zijn wijngaard in hartje Rome, klaar om wat aan het werk te gaan. Toen hij begon te spitten stuitte hij plotseling op een harde, stenen ondergrond. Zonder het zich te realiseren deed hij daarmee een vondst die de kunstgeschiedenis voorgoed zou veranderen.
De’ Fredi stond bovenop het plafond van de Domus Aurea, het ‘Gouden Huis’ van de Romeinse keizer Nero. Nero zat sinds 54 n.Chr. op de Romeinse keizerstroon en liet dit immense paleis bouwen op de verwoeste vlakte die in Rome overbleef na een grote brand in het jaar 64. Onder de voeten van de onwetende De’ Fredi lagen enorme eetzalen, prachtige fresco’s en talloze antieke sculpturen te wachten om ontdekt te worden.

De grote mecenas in de tijd van De’ Fredi was de paus zelf, Julius II. Deze Giuliano della Rovere, zoals hij door het leven ging voordat hij paus werd, vermoedde al dat een groot gebouw onder de grond, op die plek in Rome, wel iets bijzonders moest zijn. Hij stuurde een kunstenaar die hij kende van het toen al beroemde standbeeld David in Florence, en van de al even bekende sculptuur de Pieta in Rome: Michelangelo.
Samen met een aantal andere kunstenaars en kenners daalde Michelangelo af in de donkere, holle ruimtes. Wat hun oudheidminnende ogen daar zagen – met fresco’s versierde zalen, marmeren ornamenten, sculpturen – bracht ze bijna in vervoering. Eeuwenlang waren de ruimtes door geen voet getreden, en nu zagen zij het als eerste weer. Hoe dat geweest moet zijn, daar kunnen we alleen nog maar naar gissen. Maar wat de ervaring met hen heeft gedaan als kunstenaar, dat hebben hun handen in de jaren erna aan de wereld laten weten.
De schilderkunst van de late renaissance kreeg invloeden mee van wat men onder de grond in Rome had gevonden. Er ontstond zelfs een specifieke stijl, ‘grotesk’, om de overdaad aan geschilderde ornamenten aan te duiden die in zwang raakte – vernoemd naar de ‘grotachtige’ ruimtes van de ondergrondse Domus Aurea.
Een vondst in het bijzonder, daar in de kamers waar eens de beruchte keizer Nero wandelde, stak echter boven met kop en schouders boven de rest uit. Het was een sculptuur van ongekende schoonheid, zo dynamisch dat de stenen figuren tot leven kwamen – het moest wel gemaakt zijn door de vakkundige handen van een klassieke, Griekse of Romeinse beeldhouwer.
De indrukwekkende beeldengroep, van bijna twee meter hoog, verbeeldde bovendien een episode uit de beroemdste epische oorlog van de oudheid: de Trojaanse priester Laocoön en een van zijn zoons sterven, terwijl de tweede zoon nog tevergeefs aan hetzelfde lot probeert te ontkomen. Juist nadat hij de Trojanen had willen overtuigen van het feit dat het grote paard niets meer was dan een list van de Grieken, werden Laocoön en zijn zoons aangevallen door gigantische slangen die uit de zee kwamen kruipen.

Alles aan de Laocoöngroep vertoont de kenmerken van de stijl die past bij de zogenaamde hellenistische periode (eind 4e eeuw tot ca. 30 v.Chr). De kronkelige, dynamische vormen maar ook de precieze keuze van de scene van het verhaal is veelzeggend: het beeld laat de priester zien op het moment suprème van zijn doodsstrijd. Daarom zijn al zijn spieren aangespannen en is zijn gezicht vertrekt van de pijn. De gebeeldhouwde uitdrukking van precies die hevigheid aan emotie en lichamelijke spanning zou in de genoemde hellenistische periode veel bewondering hebben geoogst.
Het marmeren beeld dat in de Domus Aurea werd gevonden was duidelijk een Romeinse kopie (uit ca. 40-20 v.Chr.) van een Grieks origineel uit die hellenistische periode. Julius II was er zo mee in zijn nopjes, dat hij het beeld aankocht en vrijwel meteen tentoonstelde voor het publiek. Indirect legde hij daarmee de basis voor een van Romes meest beroemde musea, jaarlijks bezocht door enkele miljoenen mensen: de Vaticaanse Musea. Het beeld is daar nog altijd te bewonderen.
> Lees hier meer over de Laocoöngroep.