Bijna iedereen bezoekt, over het algemeen, wel een keer in zijn leven Rome. In de loop der afgelopen eeuwen heeft de stad uiteraard ook veel bekende namen aangetrokken. Dit is altijd zo geweest, en, aangezien we het hier over de Eeuwige Stad hebben, zal het ook wel altijd zo blijven.
In de 18e en 19e eeuw was de Rome-reis echter extra populair. Het raakte, onder welgestelde burgers, in zwang een studiereis langs de oorsprong van de klassieke kunst te maken, als onderdeel van de opleiding en opvoeding. De Grand Tour, noemde men deze Europese reis. Uiteraard was het hoogtepunt van de tocht langs de bakermat van westerse beschaving een bezoek aan de ruïnes van Rome.
Wat voor al die jongemannen een leerzaam bezoek moest zijn, een kroon op de klassieke opleiding, werd uiteindelijk, in bijna alle gevallen, vooral een reiservaring vol emoties. Verwondering, verbazing, bewondering. Precies wat ik zelf heb ervaren toen ik mijn eerste stappen op Romeinse bodem zette. Als gevolg van die gevoelens overkwam al die jonge, rijke, goed opgeleide mannen eigenlijk allemaal precies hetzelfde: Rome bracht hen aan het schrijven – ook degenen die van beroep geen auteur waren maar architect of filosoof.
Gelukkig, zou ik willen zeggen. Want alleen daarom zijn er nu nog zoveel ‘reisimpressies’ te raadplegen die over de eeuwen heen klimmen en je een levendig kijkje geven in het Rome van toen. Waarom zou je dat willen? Omdat iedere Rome-ervaring die is opgeschreven uniek is voor degene die het opschreef, en tegelijkertijd precies hetzelfde verwoordt als alle anderen.
De Grand Tour was ook een soort ritueel, een afsluiting van de ‘jonge jaren’ in de vorm van een reis naar landen ver van huis. Als de mannen dan de laatste wilde haren verloren waren onderweg, konden ze terug naar het thuisland, klaar voor het volwassen leven, voor een nieuw begin. Omdat het Januari is, de maand die in het teken staat van ‘een nieuw begin’, luisteren we vandaag nog even naar de woorden waartoe Rome de jongemannen inspireerden.
Johann Wolfgang von Goethe (1749 – 1832) schreef misschien wel de beroemdste woorden over Rome:
‘Wer Rom gesehen [hat], kann nie mehr glücklich, aber auch nie mehr unglücklich werden.’
Marie-Henrie Beyle, beter bekend als Stendhal (1783 – 1842), was al even euforisch:
‘In the world Rome is probably the place where most in beauty has been accumulated and subsists in a span of twenty centuries. It has created nothing, only a spirit of greatness and order of beautiful things; but the most magnificent monuments on the earth have extended and were fixed in it with such energy to leave the most numerous and indelible tracks in it, more than in anywhere else on the globe.’
In 1846 zag hij Rome voor het eerst. Toen Charles Dickens (1812 – 1870) daar het Colosseum bezocht, wist hij zijn gevoelens om te zetten in de volgende woorden:
‘Its solitude, its awful beauty, and its utter desolation, strike upon the stranger the next moment, like a softened sorrow; and never in his life, perhaps, will he be so moved and overcome by any sight, not immediately connected with his own affections and afflictions.’
Stedenbouwkundige en architect Hendrik Petrus Berlage (1856 – 1934) ondernam in 1880 de reis naar Rome, en schreef:
‘Er blijft altijd nog een factor over, waarbij den pen van den auteur te kort schiet, er zijn dingen waar de beschrijver zich verlegen achter de ooren krabt, omdat hij tevergeefs zoekt naar den vorm die zelfs maar een flauw spiegelbeeld zal geven. Dit ondervond ik toen ik mij nederzette om te beginnen met eene schildering der eeuwige stad.’
In een door Louis Couperus (1863 – 1923) geschreven brief vanuit Rome, een verslag van zijn bezoek aan de stad in 1894, wordt vooral zijn verwondering verwoord:
‘Weet je, wat er in Rome van je gevergd wordt (…)? Ten eerste, dat je de geschiedenis – zoowel wereld- als kunsthistorie – van Romulus tot Bernini op je duim kent. Dan dat je vast bent geverseerd in Rome’s topografieën, (…) bijvoorbeeld zóó, dat als je in St. Pieter komt, je oogenblikkelijk ook denkt aan het Circus van Nero en de Baziliek van Constantijn.’