
ZEVEN SCHONE BEELDEN
Onlangs werden nabij Rome zeven prachtige beelden gevonden uit de tijd van keizer Augustus (31 v.Chr. – 14 n.Chr.), elk zeker 2 meter hoog. Direct was duidelijk dat de sculpturen een verbeelding waren van de mythe van Niobe. De beelden stonden rondom het openlucht zwembad in de villa van een zekere Marcus Valerius Messala Corvinus (64 v.Chr. – ca. 13 n.Chr.).
Messala was een voorname, rijke Romein die zich in zijn jonge jaren nog wel met politiek bezighield, maar later vooral in culturele kringen verkeerde. Hij verzamelde allerlei schrijftalenten om zich heen, waaronder zich ook de jonge dichter Ovidius bevond. Diezelfde dichter, regelmatige gast in de villa van Messala, die de mythische beeldengroep misschien met eigen ogen gezien heeft, zou jaren later de Metamorphosen schrijven.
Het verhaal van Niobe is veel minder bekend dan de meeste mythen die Ovidius zo speels en kunstig beschrijft in dat wereldberoemd geworden boek.
HOOGMOED EN DE VAL
‘Is het niet dwaas om goden die je slechts bij name kent te stellen boven wie te zien is?’
Niobe, de dochter van de Lydische koning Tantalus, was een trotse vrouw. ‘Zij had veel reden trots te zijn: de lierkunst van haar man, hun beider afkomst en hun wijde macht – dat alles deed haar veel deugd, maar toch nog altijd minder deugd dan zij ontleende aan haar eigen kindertal. Zij zou de rijkste aller moeders genoemd zijn.’
Wanneer de vrome vrouwen in het dorp van Niobe besluiten de godin Latona te eren, komt de hooghartige Niobe, als altijd opvallend gekleed, aangelopen. Dansende gouden lokken, een indrukwekkende schoonheid, spreekt ze desalniettemin bittere woorden: ‘Is het niet dwaas om goden die je slechts bij name kent te stellen boven wie te zien is? Waarom wel Latona en niet mijn macht bewierookt?’
Een lange rede volgt waarin Niobe eindeloos opsomt waarom haar minstens evenveel – meer! – eer toekomt dan een inferieure godin als Latona. Ze heeft zelfs meer kinderen dan die armzalige godin.

Rookwolken lijken van de Olympus af te komen, zo woedend is Latona wanneer ze het onnozele, arrogante geraaskal van ‘dat mens van Tantalus’. ‘Mij noemt ze kinderloos – iets wat ze zelf mag worden!’ ging Latona verder. Latona had inderdaad ‘maar’ twee kinderen: de machtige goden Artemis en Apollo. ‘Ik vraag me af of ik nog wel godin ben, want ik word, als jullie mij niet helpen, uit mijn eeuwenoude cultus verstoten!’
Natuurlijk kwamen de goddelijke kinderen hun moeder te hulp – een voor een werden de zeven zonen van Niobe getroffen door pijlen, nu eens uit de koker van Artemis, dan weer uit die van Apollo.
‘Geniet maar goed, geniet maar van mijn rouw en stil uw wrede hart ermee!’
Het onheilspellende nieuws drong al snel tot de moeder door. ‘Laaf u dan, Latona, harteloze, aan mijn verdriet! Geniet maar goed, geniet maar van mijn rouw en stil uw wrede hart ermee!’ Toch waagde Niobe het om nog eenmaal overmoedig de godin te tarten: ‘Ik heb in mijn verdriet nog altijd meer dan u in uw triomf,’ ging ze als een waanzinnige tekeer, ‘na zoveel doden blijf ik winnen!’
Niobes dochters, in rouwkleding gehuld, stonden erbij. Uit het niets opduikende pijlen troffen ook de zeven jonge meisjesharten. Niobe stort in van verdriet. Omringd door zoveel dood en verdriet verstard en versteend de eens zo stralend mooie vrouw. Haar bloed kan niet meer stromen, haar lichaam niet meer bewegen: ze is van steen, maar blijft voor altijd wenen.