
Gisteren lazen we over het leven en de troonsbestijging van keizer/filosoof Marcus Aurelius. Volgens Bill Clinton kunnen zijn Overpeinzingen voor moderne politici dienen als een blauwdruk voor de manier waarop ze hun land regeren. Hijzelf zag het althans zo en las er tijdens zijn regering regelmatig in.
Hoe Marcus Aurelius filosofische gedachtegoed nog steeds van toepassing kan zijn op het politieke leven en de samenleving in het algemeen, zullen we hier verder onderzoeken. Vandaag: een les in uitgaan van eigen kracht.
Een voorbeeld
Politici zijn net mensen; ze zijn onderhevig aan negatieve gevoelens als jaloezie en irritatie, willen graag hun gelijk halen en zin doordrijven, delen klappen uit onder de gordel. Toch moeten juist zij niet vergeten dat ze in een bepaald opzicht modelmensen zijn. Als zij, los van de ideeën die ze erop nahouden en de politieke richting die ze graag op willen, een belichaming zouden zijn van innerlijke waardigheid en filosofische wijsheid, dan zou dat een zeer krachtig voorbeeld stellen voor de inwoners van het land dat ze besturen.
Wat daar in de eerste plaats voor nodig is, is dat iemand uitgaat van zijn eigen kracht, en er niet steeds op uit is om anderen onderuit te halen. Marcus Aurelius pleit ervoor jezelf hier elke dag even aan te herinneren:
‘Zeg tot uzelf bij het aanbreken van de dag: Vandaag zal ik allerlei mensen ontmoeten, de bemoeial, de ondankbare, de onmatige, de bedrieger, de afgunstige, de eenzelvige. Ze werden zo omdat zij goed niet van kwaad kunnen onderscheiden. Maar ik heb de natuur van Goed en Kwaad doorgrond en gezien dat het ene vol schoonheid is en het andere afschuwwekkend.’*
Marcus Aurelius lijkt te willen zeggen dat je te allen tijde eerder mededogen dan rechtvaardigheid voor ogen moet houden. Dat je niet primair reageert op mensen die liegen of afgunstig zijn, maar dat je als het ware doorziet waar die ‘gebreken’ een uiting van zijn. Dat je doorziet dat degene die tegenover je staat in zijn diepste wezen niet anders is dan jij:
‘Bovendien heb ik de natuur van de zondaar doorgrond en ontdekt dat wij verwant zijn, niet omdat wij van hetzelfde bloed of hetzelfde zaad zijn, maar omdat wij deel hebben aan de geest en de goddelijke vonk.’
Al wat zonder zin en doel is
Het punt dat Marcus Aurelius wil maken, is dat het dus geen zin heeft om elkaar tegen te werken, om je steeds bezig te houden met hoeveel je je aan elkaar ergert of hoe kwaad iemand je maakt. Het is veel beter, vruchtbaarder, om je eigen kracht te ontdekken en daar vanuit te gaan.
‘Ik kan door geen van hen gekwetst worden, want wat lelijk is, bindt mij niet. Ik kan niet boos worden op mijn naaste of hem haten, want wij zijn tot bestaan gekomen om samen te werken, zoals de voeten, de handen, de oogleden en de boven- en ondertanden. Daarom is het in strijd met de Natuur om elkaar tegen te werken, en dat doen wij door ons aan elkaar te ergeren en afkeer van elkaar te hebben.
Natuurlijk geldt dit niet alleen in de politiek, maar in het hele leven. Steeds uitgaan van jezelf in plaats van je te bekommeren om de gebreken van anderen is de enige weg voor Marcus Aurelius:
‘Verspil toch wat u nog rest van het leven niet aan gedachten over anderen, wanneer deze geen betrekking hebben op iets van algemeen belang. Hierdoor ontneemt ge uzelf immers de mogelijkheid tot ander werk. Gedachten zoals ‘Wat doet deze of gene, en waarom?’ ‘Wat zegt hij?’ ‘Waar denkt hij over?’ ‘Wat zet hij op touw?’ en al zulke overwegingen houden u ervan af uw eigen drijfveren nauwkeurig gade te slaan. Al wat in de keten van onze gedachten zonder zin en doel is, en nog veel meer alles wat bemoeiziek en boosaardig is, moeten wij uit de weg gaan.’
* De vertaalde fragmenten zijn afkomstig uit:
Overpeinzingen, Marcus Aurelius Antoninus
Vert. uit het Grieks door de Stichting School voor Filosofie
Amsterdam, De Driehoek
ISBN 9060302249