JuvenalisEigenlijk is de derde satire, geschreven rond het jaar 120, het meest beroemd omdat er een zo duidelijk voorbeeld van haat tegen ‘nieuwkomers’ in voorkomt (‘die Griekse droesem, waar die stad van ons verziekt van is’). Aan het woord is satiredichter Juvenalis (ca. 60-140), ‘die stad’ is natuurlijk Rome.

Wie heeft er niet eens gedroomd van het opzoeken van rust, van het ontvluchten van alle hectiek van het leven in een stad of grote plaats, om het platteland op te zoeken? Veel mensen doen het zelfs, tenminste een keer per jaar – in de zomervakantie.

Juvenalis stelt zich dezelfde vraag: behoort een man in de stad te blijven, waar het openbare leven zich afspeelt, of kan hij uiteindelijk beter dat alles achter zich laten, uit de ‘molen’ stappen en het land op zoeken? Om die vraag – op zijn gebruikelijke satirische en pessimistische wijze – te beantwoorden, laat Juvenalis zijn goede vriend Umbricius aan het woord. We treffen de man precies als hij op het punt staat de stad te ontvluchten en landelijk geluk op te zoeken. Vòòr vertrek houdt Umbricius een lange tirade tegen alles wat er, volgens hem, mis is met de stad en het stadse leven. En Juvenalis, natuurlijk is het met hem eens:

Al ben ik droevig over het vertrek
van een vertrouwde vriend, ik vind zijn plan
naar Cumae te verhuizen, waar hij dan
Sibylles buurman wordt, bepaald niet gek.

Volgens Umbricius zijn er talloze ongemakken en gevaren te vinden in de grote stad, stuk voor stuk ongemakken en gevaren die tot op de dag van vandaag – tot op zekere hoogte – herkenbaar zijn en nog altijd met het stadse leven in verband worden gebracht:

Het volk
lijdt hier, ja sterft aan slaapgebrek, een kwaal
die gaat gepaard met slechte spijsvertering
en zuur en maagkramp, omdat huuretages
geen slaap gedogen. Nachtrust is in Rome
slechts rijkelui gegund. Vandaar die kwalen…

Niet of slecht slapen vanwege lawaai is tot daar aan toe – er dreigt ook echt gevaar. Bijvoorbeeld dat van rondslingerend vuilnis of dat van straatrovers:

Maar er dreigt meer nog. Denk maar eens, hoe ’s nachts
een dakpan van heel hoog jouw hersenpan
ontmoeten kan, hoe vaak kapotte kruiken
het raam uitvliegen en met volle kracht
de stoep beschadigen.

(…) als alle huizen stil zijn, alle winkels
alom gegrendeld dicht zijn, loeren er
straatrovers of een vent die met een mes
heel korte metten maakt!

En dan kun je nog de pech heb een onguur type tegen te komen, een dronkaard of een ruziezoeker, zodat je het slachtoffer wordt van ‘zinloos geweld’:

‘Wie is die patjepeeër die met jou
z’n pot met prei en ramsvlees heeft gedeeld?
Je antwoordt niet? Moet je een schop? Zeg op,
waar werk jij overdag? Of moet ik zoeken
in synagoge die of daar?’ Maar of je
nu wel antwoorden wil of niet, en wegloopt
maakt geen verschil: ze slaan je neer en dienen
de dag erna heel boos een aanklacht in!

Tegen de tijd dat Umbricius klaar is met zijn tirade tegen Rome, valt de avond al – hij zal zijn vlucht van stad naar land nog even moeten uitstellen. Hij verlaat ons met de woorden:

Vaarwel, wil aan mij denken
en als je weer eens wegvlucht uit de stad
en rust zoekt in Aquinum, roep mij dan.

Meer lezen van Juvenalis? Zijn volledige Satiren zijn te lezen in

Juvenalis-Satiren

Satiren
Juvenalis
vertaald door M. d’Hane-Scheltema
ISBN 9789025322632
Athenaeum-Polak & Van Gennep
alleen tweedehands verkrijgbaar

Klik op deze link om een tweedehands exemplaar te bestellen via bol.com

Bovenstaande fragmenten zijn afkomstig uit de bundel Klassiek Toerisme (2001; enkel tweedehands verkrijgbaar) – de vertalingen zijn van M. d’Hane-Scheltema (1984).

 

Doe mee met de conversatie

2 reacties

  1. Erg inspirerend qua taal en betekenis! Heel goed gebracht, hoor.

Plaats een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: