De natuur speelt een wreed spelletje deze dagen. In een week tijd gingen we van elfstedenkoorts naar voorjaarsgevoel – van 11 graden onder, naar 12 graden boven nul. Na weken van grijze lucht en Siberische gevoelstemperaturen worden de eerste zonnestralen en het lange licht juichend ontvangen. Er wordt intens genoten van (relatief) mooi weer, juist omdat je in dit land nooit weet hoe lang je ‘krijgt’… In die zin zijn we de speelbal van moeder natuur, die inderdaad nogal wrede spelletjes speelt. Of niet?
Klein-Azië, de zesde eeuw voor Christus. Nog voor Plato en Socrates het levenslicht zagen, begon men zich in de Griekse wereld (waartoe Klein-Azië, of Ionië, destijds behoorde) bezig te houden met een zogenaamde filosofische beschouwing van de natuur. Verschillende wijsgeren ondernamen een zoektocht naar de eenheid en de orde in de natuur, naar een filosofische ordening van de werkelijkheid die ze om hen heen zagen. Vaak namen ze een van de elementen – bijvoorbeeld water of lucht – als oersubstantie aan waaruit al het andere is voortgekomen. Juist vanwege de belangrijke rol die de Ionische filosofen toebedeelden aan de elementen, wordt naar hun wijsgerige beschouwingen gerefereerd als natuurfilosofie. In werkelijkheid is ontologie – zijnsleer – een beter woord voor waar ze zich mee bezighielden.

Heraclitus, bijvoorbeeld, geboren in 540 voor christus in Efeze in Klein-Azië, nam als ‘oersubstantie’ vuur aan. Een oervuur dat oplaait en dooft en waaruit de wereld met al zijn tegenstrijdigheden voortkomt. Nu moeten we dat ‘vuur’ waarschijnlijk niet al te letterlijk nemen, maar in overdrachtelijke zin beschouwen als een soort ‘oerenergie’. Heraclitus, van wie geen enkel geschrift is overgeleverd maar wiens werk we kennen dankzij de vele citaten bij andere schrijvers uit de oudheid, ontwikkelde namelijk op basis van deze gedachte een filosofie die zich laat samenvatten als de ‘eenheid der tegenstellingen’. Heraclitus’ leer van de tegenstellingen is uitgebreid en ingewikkeld, maar in een notendop kun je zeggen dat volgens hem alle dingen bestaan (of: zijn) bij de gratie van het tegendeel. De harmonie in de werkelijkheid ligt juist in de strijd tussen dag en nacht, winter en zomer, oorlog en vrede. Zonder tegenstellingen geen werkelijkheid. Volgens Heraclitus is het dan ook niet goed voor de mens om alles te krijgen wat hij wenst. Ziekte en honger maken dat we inzien wat gezondheid en verzadiging betekenen. De leer van Heraclitus is er dus een van een soort dialectiek avant-la-lettre, een basisbeginsel waarvan bijvoorbeeld Hegel meer dan tweeduizend jaar later ook gebruik maakte.
Het is deze ‘natuurfilosofie’ van Heraclitus die ons, vrij letterlijk, de winter door kan helpen in de maanden (januari-februari-maart) dat moeder natuur ons land nooit zo goed gezind is geweest. Met de eenheid der tegenstellingen in je achterhoofd kun je de grijze lucht accepteren als noodzakelijk kwaad, dat juist bestaat om extra bewust te kunnen genieten van de eerste voorjaarsdagen.
Aan Heraclitus wordt ook de beroemde uitspraak ‘alles stroomt en niets blijft’ toegeschreven, geïllustreerd door de woorden ‘men kan nooit twee keer in dezelfde rivier stappen’; er stroomt de tweede maal immers ander water langs je voeten. Met die gedachte kunnen we de wisselvallige maand maart met goede moed tegemoet treden. In wat prozaïscher bewoordingen: na regen komt altijd weer zonneschijn. Maar dan moet het wel eerst regenen.