Wat is het doel van reizen? Simpelweg ontspannen, ontvluchten zelfs? Of misschien ‘dingen meemaken’?

Er was een tijd dat reizen buiten de grenzen van het eigen land, of zelfs die van het eigen dorp, niet vanzelfsprekend was. Zij die er wel op uit trokken, deden dit vaak met het doel om kennis op te doen. Onder invloed van de romantiek kreeg het fenomeen reizen in de loop van de 19e eeuw een nieuwe betekenis. Langzaamaan begon vooral de beleving van andere plekken centraal te staan. De Grand Tour (of de Grote Reis), een studiereis langs de oorsprong van de klassieke kunst (voornamelijk in Italië) en min of meer een verplicht onderdeel van de opvoeding van welgestelde jongemannen, kreeg met die nieuwe focus ook een andere betekenis.
Stedenbouwkundige en architect Hendrik Petrus Berlage ondernam in 1880 zijn Grote Reis. Wonderbaarlijk genoeg (hij was tenslotte architect, geen schrijver), hield hij van zijn reizen een uitgebreid geschreven verslag bij. Met schijnbare moeiteloosheid onderhield hij een ‘dagboek’, waarin hij zijn belevenissen en opgedane kennis opschreef. Dat ging hem vrij gemakkelijk af, totdat hij in Rome arriveerde.
‘In het algemeen lijkt mij eene reisbeschrijving voor een schrijver niet de moeilijkste taak. Er zijn echter uitzonderingen: er blijft altijd nog een factor over, waarbij den pen van den auteur te kort schiet, er zijn dingen waar de beschrijver zich verlegen achter de ooren krabt, omdat hij tevergeefs zoekt naar den vorm die zelfs maar een flauw spiegelbeeld zal geven. Dit ondervond ik toen ik mij nederzette om te beginnen met eene schildering der eeuwige stad.’
Goethe, die ruim een eeuw eerder eenzelfde reis ondernam, schreef toen hij aankwam in Rome: ‘Wer Rom gesehen [hat], kann nie mehr glücklich, aber auch nie mehr unglücklich werden’. Berlage was het roerend met Goethe eens, ‘het eerste, omdat men dat geluk dat Rome U geeft nergens meer kan vinden, het tweede, omdat de herinnering daaraan steeds balsem is voor de wond die het genus geslagen heeft.’
Uit Berlage’s beschrijving van zijn tijd in Rome komt de nieuwe focus op het ‘beleven’ duidelijk naar voren. Hij beschouwt niet alleen het Romeinse straatleven, hij neemt er ook deel aan. Hij past zich aan de lokale gebruiken aan en kijkt niet als een toeschouwer naar het ‘vreemde’; hij maakt het vreemde bekend door er onderdeel van uit te maken.

Tegelijkertijd legt hij verbanden met Nederland en het leven thuis en ziet hij, nu hij vanaf een afstand kijkt naar eigen land en gewoontes, duidelijke verschillen. Wanneer hij het fenomeen ‘bloemenmeisjes’ beschrijft, bijvoorbeeld. Bloemenmeisjes, dat zijn mooie jongedames die op straat bloemen verkopen; een ‘bouquetje viooltjes’ dat je natuurlijk nooit kunt weigeren; ‘Gij steekt het in Uw knoopgat en geeft den lieve geefster twee soldi.’ In een beschouwing over de bloemenmeisjes legt Berlage vervolgens fijnzinnig een cultuurverschil bloot tussen Nederland en (onder andere) Italië:
‘Waarom ziet men in Holland, dat toch een bloemenland mag genoemd worden, en als zoodanig ook in den vreemde beroemd is, geene bloemenmeisjes? De bloemen schijnen bij ons alleen het recht te hebben in perkjes te moeten staan, die den trotsch van den bezitter der kleinste villa uitmaken; hoe keuriger de tuinman het perkje heeft gesnoeid en geharkt, des te schooner, en de wandelaar staat in bewondering; maar de aardige meisjes die U op straat een bouquetje aanbieden, men ziet ze niet. Trouwens een Heer die het zou durven wagen met een bloem in ’t knoopsgat te wandelen, wordt zonder eenige vorm van proces voor een fat ja erger uitgemaakt; zonder den bloem zou hij de fatsoenlijkste man der wereld zijn. De bloem beslist dus geheel en al de slechte eigenschap.’
Bloemenmeisjes versus bloemenperkjes, het kan nog altijd als metafoor dienen voor een van de vele verschillen tussen een land als Nederland en landen in het Zuiden van Europa. Voor Berlage was zijn reis naar Rome hoe dan ook een geweldige ervaring die een diepe indruk op hem had gemaakt. Achteraf gezien, tijdens het schrijven van het Romeinse hoofdstuk van zijn boek, kwamen de herinneringen aan de reis weer naar boven en kon hij niet anders dan denken aan Goethe’s woorden ‘nie mehr glücklich, aber auch nie mehr unglücklich’. Nooit meer gelukkig, maar ook nooit meer ongelukkig:
‘Terwijl ik schrijf, dringen zich al de heerlijkheden op den voorgrond. Het is als een nauw merkbare wonde, die opnieuw weer opengereten wordt; ge moogt trachten haar te genezen, het zal U niet gelukken. Kan men het geluk ooit vergeten?’
De hierboven geciteerde fragmenten zijn afkomstig uit het boek:
Italiaanse reisherinneringen, H.P. Berlage
Bezorgd en ingeleid door Herman van Bergeijk
Uitgeverij 010