Als schrijvers het door de eeuwen heen ergens over eens zijn geweest, dan is het wel over het thema vriendschap. En masse verklaren ze – in de oudheid, renaissance, moderne tijd – dat een leven zonder goede vrienden arm en leeg is, dat echte vriendschap pure rijkdom is. Twee mensen die elkaar feilloos aanvoelen en begrijpen: is er iets mooiers denkbaar?
Volgens Plutarchus, Grieks historiograaf/filosoof uit de eerste eeuw na Christus, wel degelijk. Plutarchus ziet een ultieme vorm van vriendschap in de liefde en het kameraadschap tussen broers. De meeste vriendschappen die men onderhoudt, zijn namelijk slechts een schaduw van wat echte broederliefde kan zijn:
‘For most friendships are in reality shadows and imitations of that first friendship which Nature implanted in children toward parents and in brothers toward brothers’

Want, zo gaat Plutarchus verder, hoe kun je een dergelijke band ooit evenaren met een ‘vreemde’?
‘as for the man who does not reverence or honour this friendship, can he give any pledge of goodwill to strangers? Or what sort of man is he who addresses his comrade as “brother” in salutations and letters, but does not care even to walk with his own brother when they are going the same way?’
We ontkomen er niet aan, we zijn per definitie door de natuur zo geprogrammeerd dat we elkaar opzoeken. Juist daarom moeten we onze naasten, onze bloedverwanten zo dichtbij mogelijk houden:
‘Indeed it is our very need, which welcomes and seeks friendship and comradeship, that teaches us to honor and cherish and keep our kin, since we are unable and unfitted by Nature to live friendless, unsocial, hermits’ lives.’
Het zit in onze natuur, lijkt Plutarchus te willen zeggen. Hij gaat daar nog een stapje verder in door het menselijk lichaam als metafoor in te zetten: hebben wij niet overal twee van? Twee handen, voeten, ogen? Zijn deze twee-eenheden ons niet toebedeeld opdat wij ze laten samenwerken? Zijn broers niet, letterlijk en figuurlijk, de ultieme vorm van ‘twee handen op een buik’?
‘And yet the illustration of such common use by brothers Nature has placed at no great distance from us; on the contrary, in the body itself she has contrived to make most of the necessary parts double and brothers and twins: hands, feet, eyes, ears, nostrils; and she has thus taught us that she has divided them in this fashion for mutual preservation and assistance, not for variance and strife.’
Er valt natuurlijk wel het een en ander af te dingen op Plutarchus verhandeling over de broederliefde. Is een vriendschap niet juist, als de ‘plicht’ van een bloedband ontbreekt, mooier en sterker te noemen? Plutarchus zelf citeert Menander, die in mooie bewoordingen omschrijft wat een vriend kan zijn:
‘Not from drink or from daily revelling
Do we seek one to whom we may entrust
Our life, father. Do we not think we’ve found
Great good in but the shadow of a friend?’
Er zit uiteraard ook een mooie kant aan de genoemde ‘plicht’; familieleden vergeeft men fouten en tekortkomingen. Niet alleen omdat ze ‘aan elkaar vast zitten’, maar ook omdat er een gevoel heerst dat men elkaar en elkaars tekortkomingen niet in de steek mag laten.
‘For a kinsman it is altogether fitting to concede and allow some faults, saying to him when he errs, I cannot leave you in your wretchedness’
Broederliefde kan de ultieme vriendschap zijn. Maar het is des te opmerkelijker en misschien wel specialer wanneer twee mensen die relatief vreemden van elkaar zijn, een vergelijkbare relatie ontwikkelen, die zich zo mooi laat omschrijven met Plutarchus’ eigen metafoor: twee handen op een buik.
* De fragmenten zijn afkomstig uit De fraterno amore, Plutarchus. Vertaling: Vol. VI Loeb Classical Library edition, 1939