In Rome liggen de verhalen uit het verleden letterlijk op straat. Aan de hand van straatnamen die je op de bordjes – sinds 1814 van marmer dankzij paus Pius VII – kunt lezen, wandel je de geschiedenis van de eeuwige stad letterlijk achterna. Vrijwel iedere via, vicus of piazza is namelijk vernoemd naar een persoon of gebeurtenis die het leven van de stad Rome op de een of andere manier getekend heeft…
De echte Romeinen
‘De echte, oudste inwoners van Rome? Dat zijn de Romeinse joden,’ sprak een Italiaanse tafelgenoot nog onlangs in mijn bijzijn. Hoog tijd om in de serie Straatverhalen van Rome eens nader te onderzoeken wie deze Romeinse joden eigenlijk zijn. Een verhaal dat ons, via de Boog van Titus en de Portico d’Ottavia, uiteindelijk zal leiden naar een sabato nero, een zwarte zaterdag in oktober 1943, naar het Largo 16 ottobre 1943.
De boog van Titus
Een ‘verplichte stop’ voor iedereen die nieuwsgierig is naar het joodse verleden van Rome, is de Boog van Titus op het Forum Romanum. Je vindt deze boog helemaal aan het begin van de Via Sacra, vlak bij het Colosseum. De marmeren ereboog werd zo rond 81 n.Chr. gebouwd in opdracht van keizer Domitianus, ter ere van de militaire overwinning die zijn broer Titus en zijn vader Vespasianus samen hadden behaald in Jeruzalem (de eigenlijke triomfboog stond verderop, bij het Circus Maximus).
Bij die gelegenheid, in 70 n.Chr., werd de tempel van Jeruzalem volledig verwoest en geplunderd. De verovering van Jeruzalem bracht een voor de Romeinen positief einde aan een lange periode van oorlog in Judea. Een beroemde scene op een van de twee pilaren van de met reliëfs beklede Boog van Titus laat zien hoe Romeinse soldaten de tempel van Jeruzalem leegroofden – de zevenarmige kandelaar (menorah) is duidelijk zichtbaar. Verworden tot symbool van vernedering en diaspora hebben veel joden tot de oprichting van de staat Israel (1948) geweigerd onder de boog door te lopen. Het joodse ghetto
We gaan een eeuw of 15 vooruit. Bij edict liet paus Paulus IV op 14 juli 1555 bepalen dat de joden in Rome vanwege hun ‘misdaden’ door god verdoemd waren tot ‘eeuwige slavernij’. Hij liet in nog geen drie maanden de muren en toegangspoorten verrijzen om het ghetto af te sluiten. Oorspronkelijk waren er 5 poorten – overdag mochten de joodse inwoners van de wijk er wel uit, maar ’s avonds werden ze letterlijk opgesloten.
Een van de poorten was de Portico d’Ottavia, rond 27 v.Chr. gebouwd in opdracht van keizer Augustus als school en bibliotheek en vernoemd naar zijn zus Octavia Minor. Een tweede poort bevond zich tegenover de Santa Maria della Pietà, vlak bij de Ponte Fabricio, de oudste brug in Rome die nog in gebruik is en die de oever van de Tiber met het Tibereiland verbindt. In het oude Rome werd dit de Pons Judaeocum werd genoemd, de Brug van de Joden, vanwege de vele ‘forensen’ (joden en immigranten) die van de brug gebruik moesten maken om het centrum van de stad in te komen, waar het hen niet was toegestaan te wonen.
De drie andere poorten bevonden zich aan de Via della Fiumara en bij Piazza Giudea. Er is vandaag de dag weinig tot niets over van de ommuring en de toegangspoorten, maar in het gebied dat ze omsloten bloeit nog altijd de joodse gemeenschap van Rome en kun je in de talloze restaurants genieten van het beste van de joods-Romeinse keuken (bijvoorbeeld de beroemde carciofi alla Giudea). Wat eens niet veel minder dan een stedelijke gevangenis was, is verworden tot een gezellige uitgaanswijk.
16 oktober 1943
De Via del Portico d’Ottavia vormt tegenwoordig het hart van de ghetto-wijk. Langs die straat, ongeveer bij de hoek met de Via Catalana, vind je een straatbord waarop Largo 16 ottobre 1943 staat. Waarom die zaterdag speciaal wordt herdacht, is alweer een inktzwarte bladzijde uit de geschiedenis van de joodse gemeenschap in Rome.
Op 16 oktober 1943, bij het krieken van de dag, wordt de Via del Portico d’Ottavia door de SS bestormd. Herbert Kappler, hoofd van de SS in Rome, had het bevel tot ‘ontruiming’ van het ghetto al op 25 september rechtstreeks uit Berlijn gekregen. Naar verluidt was hij niet direct tot uitvoer overgegaan en liet hij, op de dag van het bevel, ’s avonds Ugo Foa, voorzitter van de joodse gemeenschap en Dante Almansi, president van de verenigde joodse gemeenschappen van Italië bijeenroepen (zelf was hij er niet bij, Kappler stuurde een onderofficier), in een poging zich te laten ‘omkopen’. Dat wil zeggen, er was onderling aan Duitse zijde al besloten de order niet op te volgen, maar omdat de joodse afgevaardigde daar geenszins van op de hoogte waren, hadden ze er behoorlijk wat goud voor over om de gemeenschap te redden. Het goud werd overgedragen, de joodse gemeenschap kon zich weer (relatief) veilig voelen.
Begin oktober wordt de Duitse SS-officier Theo Dannecker naar Rome gestuurd om de razzia alsnog uit te voeren. Dannecker voerde blind zijn bevel op. 1024 zielen, waaronder zeker 200 kinderen, werden op 16 oktober in de vroege ochtend in het ghetto opgepakt. Keek het Vaticaan dan stilzwijgend toe? Later zou blijken dat ook de paus, Pius XII, gechanteerd werd. Meer dan 800 joden waren ondergedoken in kerken en kloosters door heel Europa, dat op dat moment voor het grootste deel in handen van de nazi’s was. Het ghetto in Rome, en de hele gemeenschap die er leefde, was aan zijn lot overgelaten. De 1024 joden die werden opgepakt werden naar het treinstation Tiburtina gebracht en op de trein naar Auschwitz gezet, waar ze zes dagen later aan zouden komen. Vijftien mannen en één vrouw keerden terug uit Polen, geen van de kinderen overleefde.